Een chauffeur met 16 jaar anciënniteit wordt ontslagen wegens vertragingen van 10 minuten: hij moet 74.273,04 euro aan schadevergoeding krijgen of opnieuw in dienst worden genomen

chauffeur

Het Hooggerechtshof van Baskenland oordeelt dat voortdurende vertragingen een ernstige, maar niet zeer ernstige fout kunnen vormen, waardoor disciplinaire ontslag niet van toepassing is.

Het Hooggerechtshof van Baskenland heeft verklaard dat het ontslag op staande voet van een buschauffeur wegens herhaaldelijke vertragingen van 10 minuten op zijn dienstroute onrechtmatig is. Het hof heeft benadrukt dat deze voortdurende vertragingen volgens de toepasselijke overeenkomst een ernstige, maar niet zeer ernstige fout vormen, waardoor dit soort ontslag niet gerechtvaardigd is.

Zoals vermeld in vonnis 1333/2025, werkte deze werknemer sinds mei 2007 voor het openbaar vervoerbedrijf en ontving hij een maandsalaris van 3.862,52 euro. In oktober 2022 ontving dit bedrijf drie klachten van gebruikers over vertragingen, waarvan de diensten aan deze chauffeur waren toegewezen. Daarom werd een tuchtprocedure tegen hem ingesteld, die uiteindelijk echter werd geseponeerd zonder dat de directie van het bedrijf maatregelen nam.

Ondanks de verschillende verbeteringen en aanpassingen die werden doorgevoerd, waren er nog steeds 10 buslijnen die problemen veroorzaakten, en tussen oktober en november 2023 werden een reeks maatregelen genomen om het beheer en de dienstverlening van het stadsvervoer te verbeteren. Na de invoering van deze maatregelen werd de bussen die aan deze lijnen waren toegewezen, gecontroleerd om de doeltreffendheid ervan te verifiëren. Tijdens deze controle werd ontdekt dat deze chauffeur voortdurend te laat was met de diensten die hem waren toegewezen.

Nadat was vastgesteld dat de vertragingen in de dienstverlening niet werden gecompenseerd en zich voortdurend opstapelden, heeft de directie de dienstverlening van deze chauffeur tussen 9 december 2023 en 13 februari 2024 gecontroleerd, waarbij hij geen enkele incident meldde die de vertragingen zou kunnen rechtvaardigen. Bijgevolg heeft het bedrijf een tuchtprocedure tegen hem ingeleid, omdat het van mening was dat de verschillende vertragingen die hij bij de dienstverlening had opgelopen, een zeer ernstige fout konden vormen.

Uiteindelijk werd hem op 26 maart 2024 zijn ontslag op staande voet meegedeeld met ingang van diezelfde dag, op grond van het feit dat deze voortdurende vertragingen een zeer ernstige schending van de contractuele goede trouw, indiscipline, ongehoorzaamheid op het werk, voortdurende en opzettelijke vermindering van de arbeidsprestaties, en fraude, ontrouw en misbruik van vertrouwen bij de uitvoering van de opgedragen taken.

De sociale rechtbank verklaart het ontslag onrechtmatig

De chauffeur was het niet eens met zijn ontslag en besloot deze aan te vechten. De sociale rechtbank nr. 4 van Donostia-San Sebastián verklaarde zijn vordering gedeeltelijk gegrond, verklaarde het ontslag onrechtmatig en veroordeelde het transportbedrijf tot herplaatsing of tot betaling van een schadevergoeding van 74.273,04 euro. Deze rechtbank wees erop dat het bedrijf niet had aangetoond dat de werknemer opzettelijk had gehandeld om deze vertragingen te veroorzaken en dat er derhalve geen sprake was van schending van de contractuele goede trouw, noch van ongehoorzaamheid of ongehoorzaamheid, fraude, ontrouw of misbruik van vertrouwen, noch van een opzettelijke en voortdurende vermindering van de arbeidsprestaties.

Tegen dit vonnis heeft de onderneming beroep ingesteld bij het Hooggerechtshof van Baskenland, waarbij zij een schending aanvoerde van artikel 54, punt 2, onder b), d) en e), van het Arbeidsstatuut in samenhang met artikel 28 van de toepasselijke collectieve overeenkomst, namelijk die betreffende het personenvervoer in Gipuzkoa.

De onderneming voerde aan dat er sprake was van opzettelijk gedrag in de vorm van voortdurende vertragingen, “aangezien het in deze zaak ging om een geval van persoonlijke en opzettelijke vermindering van de normale arbeidsprestaties” en de vertragingen gedurende de gecontroleerde periode van 19 werkdagen voortdurend waren en “in veel gevallen meer dan tien minuten vertraging bedroegen”. Daarom was zij van mening dat er sprake was van “opzettelijk, ernstig en verwijtbaar gedrag van de werknemer”.

Het Hooggerechtshof van Baskenland bevestigt het onrechtmatige ontslag

Het Hooggerechtshof van Baskenland heeft het beroep van de onderneming verworpen en de uitspraak in eerste aanleg bevestigd. Deze rechtbank ging ervan uit dat de vertragingen voortdurend waren en dat sommige meer dan 10 minuten duurden. Ook erkende zij dat de werknemer geen incidenten had gemeld en dat andere collega’s hun taken zonder vertraging hadden uitgevoerd.

Tegelijkertijd wees het erop dathet bedrijf geen opzettelijk kwaadwillig gedrag van de werknemer had aangetoond dat gericht was op het veroorzaken van deze vertragingen. Dit, zo stelden zij, maakte ontslag op grond van schending van de contractuele goede trouw, ongehoorzaamheid, fraude, ontrouw of misbruik van vertrouwen in de strikte zin van het woord ongegrond.

Daarom concentreerden zij zich op de vraag of er sprake was van een ontslagreden wegens voortdurende en vrijwillige vermindering van de vereiste prestaties. Volgens artikel 28 van de collectieve overeenkomst wordt “vertraging zonder gegronde reden bij het vertrek of bij haltes” aangemerkt als een lichte fout. Herhaling van een overtreding uit dezelfde categorie binnen een jaar kan aanleiding zijn om deze in de onmiddellijk hogere categorie in te delen.

Het hof concludeerde dan ook dat de voortdurende vertraging moest worden aangemerkt als een ernstige overtreding, en niet als een zeer ernstige overtreding, volgens de overeenkomst. Dit is van cruciaal belang omdat de sancties die in artikel 29 van de overeenkomst voor een ernstige overtreding zijn voorzien, ontslag niet toestaan. Dit alleen al bracht hen ertoe het ontslag onrechtmatig te verklaren.

Maar daarnaast beriepen zij zich op de gradualistische doctrine, omdat zij van mening waren dat er elementen waren op grond waarvan kon worden geoordeeld dat de feiten niet ernstig genoeg waren om een disciplinaire ontslagmaatregel toe te passen. Daartoe behoorden onder meer de anciënniteit van de werknemer bij de onderneming en het feit dat er in meer dan 16 jaar geen eerdere sancties waren opgelegd. Tegen dit vonnis kon echter cassatieberoep worden ingesteld bij het Hooggerechtshof.